Frans

Uitspraak

Werkwoord

frimer

  1. (spreektaal) opscheppen, paraderen
    «Regarde-moi Marcel, il arrête pas de frimer avec ses nouvelles Nike.»
    Kijk Marcel eens, hij blijft maar opscheppen over zijn nieuwe Nikes. [1]
  2. (spreektaal) net doen alsof [1]
  3. (spreektaal) zich uitsloven [1]

Verwijzingen