friet
  • friet
  • In de betekenis van ‘in vet gebakken reepjes aardappel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1924 [1]
  • pseudo-Frans
enkelvoud meervoud
naamwoord friet frieten
verkleinwoord frietje frietjes

de frietv / m [2]

  1. (voeding) de benaming voor een gerecht van gefrituurde aardappelreepjes ('patat frites')
     Al dagen fantaseerde ik wat ik zou gaan bestellen: een dubbele hamburger met kaas, augurken en ketchup en hopelijk hadden ze ook mayo voor bij de friet. Het water liep me spontaan in de mond als ik dacht aan een vanille milkshake en cola met ijs.[3]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]