Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fran·soos
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fransoos fransozen
verkleinwoord fransoosje fransoosjes

Zelfstandig naamwoord

de fransoosm

  1. (scheldwoord) minachtende benaming voor iemand met de Franse nationaliteit
    • Wat denken die fransozen wel! 
Schrijfwijzen
Opmerkingen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen