- herkomst onzeker, in de betekenis van ‘kut’ aangetroffen vanaf 1914 [1] [2] [3]
de flamoes v / m
- (anatomie) vrouwelijk geslachtsorgaan, meestal alleen de uitwendige delen aanduidend
- ▸ Al wil hij zich wel eens, in een Freudiaanse drang, onderwerpen aan de schroklust van een ‘vette flamoes’.[4]
80 % |
van de Nederlanders;
|
44 % |
van de Vlamingen.[5]
|
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ flamoes op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "flamoes" in:
Sijs, Nicoline van der
, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron De ghoel in: Bzzlletin., 275 jrg. 30 nr. 2 (december 2000), BZZTôH, Den Haag, ISBN 90 5501 790 6, p. 18
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be