Nederlands

 
de fitheid van deze man is uitstekend
Uitspraak
Woordafbreking
  • fit·heid
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van fit met het achtervoegsel -heid
enkelvoud meervoud
naamwoord fitheid
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de fitheidv

  1. de lichamelijke en geestelijke conditie van iemand
    • De zieke man moest hard werken aan zijn fitheid om de operatie te kunnen doorstaan. 
    • Voor een 31-jarige verdediger was Boulahrouz met een salaris van 118.070 euro per maand niet goedkoop, maar Sporting had alle vertrouwen in zijn fitheid. Boulahrouz wordt “nog steeds regelmatig opgeroepen voor het Nederlands elftal”, juichte de club. [1] 
Synoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. NRC 7 december 2016
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be