• Van het Latijnse femina (vrouw).
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  femme     la femme     femmes     les femmes  

femme v

  1. vrouw
    «Il y avait autant d’hommes que de femmes
    Er waren evenveel mannen als vrouwen.
  2. vrouw, echtgenote
    «Il ne veut épouser que la femme de son choix.»
    Hij wil slechts met de vrouw van zijn keuze trouwen.