familiefeest
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: familiefeest (hulp, bestand)
- IPA: / faˈmiliˌfest / (4 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /fɑ.ˈmi.li.ˌfest/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /fɑ.ˈmi.li.ˌfest/
Woordafbreking
- fa·mi·lie·feest
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van familie zn en feest zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | familiefeest | familiefeesten |
verkleinwoord | familiefeestje | familiefeestjes |
Zelfstandig naamwoord
het familiefeest o
- een feest dat samen met familie gevierd wordt
- Op oma's verjaardag werd altijd een familiefeest georganiseerd.
- ▸ Foodtrucks zijn met name populair op festivals. Maar ze worden tegenwoordig ook regelmatig ingehuurd voor familiefeesten of bedrijfsevenementen. Onno van Gent, die een website runt om foodtrucks te boeken, zegt tegen de KvK dat naar schatting daarom nu 65 procent van uitbaters fulltime bezig is met hun foodtruckonderneming.[1]
Hyperoniemen
Vertalingen
1. een feest dat samen met familie gevierd wordt
Gangbaarheid
- Het woord familiefeest staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Aantal foodtruckondernemingen sinds 2017 verdubbeld, vaker fulltime uitbaters” (17 mei 2022), NOS