Oudnoords

Woordafbreking
  • fals·lig·r
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Latijnse bijvoeglijke naamwoord falsus
  • Afleiding van het Oudnoorse zelfstandige naamwoord fals (= fout, fraude, bedrog) met het achtervoegsel -ligr

Bijvoeglijk naamwoord

falsligr

  1. fout, foutief, onjuist, verkeerd
Synoniemen