fake
Niet te verwarren met: veek |
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- fake
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘namaak’ voor het eerst aangetroffen in 1965 [1]
- van Engels fake [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fake | fakes |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de fake m
stellend | |
---|---|
onverbogen | fake |
verbogen | |
partitief | fakes |
Bijvoeglijk naamwoord
fake
- onecht, niet gemeend, nagemaakt
Werkwoord
vervoeging van |
---|
faken |
fake
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van faken
- Ik fake.
- gebiedende wijs van faken
- Fake!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van faken
- Fake je?
- aanvoegende wijs van faken
Gangbaarheid
- Het woord fake staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "fake" herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ "fake" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ fake op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be