• fade uit
vervoeging van
uitfaden

fade uit

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitfaden
    • Ik fade uit. 
  2. gebiedende wijs van uitfaden
    • Fade uit! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitfaden
    • Fade je uit? 
  4. aanvoegende wijs van uitfaden