• ex·plo·si·vi·teit
enkelvoud meervoud
naamwoord explosiviteit explosiviteiten
verkleinwoord

de explosiviteitv

  1. de mate waarin iets of iemand tot uitbarsting kan komen
     In een sport waar de toptien van de eeuwige ranglijst volledig wordt gevuld door atleten uit het voormalige Oostblok (met het wereldrecord van 76,80 meter op naam van DDR-werpster Gabriele Reinsch als bedenkelijk relikwie uit het dopingverleden), moet Van Klinken het hebben snelheid, explosiviteit en atletisch vermogen.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Luuk Blijboom
    “Helse buikpijn weerhoudt Van Klinken ervan 'bange haasjes op te vreten'” (Donderdag 21 juli), NOS