explorer
enkelvoud | meervoud |
---|---|
explorer | explorers |
explorer
- Ontleend aan Latijn explorare “waarnemen”, “onderzoeken”, aangetroffen vanaf de 16e eeuw. [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
explorer |
explorais |
exploré |
eerste groep | volledig |
explorer
- overgankelijk (aardrijkskunde) (onbekende gebieden) ontdekken, een ontdekkingstocht doen
- overgankelijk (figuurlijk) (onbekende wetenschapsgebieden, afdelingen, secties e.d.) ontdekken, aftasten
- ↑ Weblink bron explorer in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr