Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ex·hi·bi·tum
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Latijn [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord exhibitum exhibita
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het exhibitumo

  1. (juridisch) bewijsstuk dat men heeft overlegd
  2. (juridisch) stempel dat dient als bewijs van ontvangst

Gangbaarheid

56 % van de Nederlanders;
64 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen