excusabel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ex·cu·sa·bel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘te verontschuldigen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1669 [1]
- afgeleid van het Franse excusable [2] [3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | excusabel | excusabeler | excusabelst |
verbogen | excusabele | excusabelere | excusabelste |
partitief | excusabels | excusabelers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
excusabel [4]
- te verontschuldigen
Antoniemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord excusabel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "excusabel" herkend door:
57 % | van de Nederlanders; |
47 % | van de Vlamingen.[5] |
Verwijzingen
- ↑ "excusabel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ excusabel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be