• ex·com·mu·ni·ce·ren
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘in de kerkban doen’ voor het eerst aangetroffen in 1540 [1]
  • afgeleid van het Franse excommunier (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
excommuniceren
excommuniceerde
geëxcommuniceerd
zwak -d volledig

excommuniceren

  1. het in de kerkban doen van een persoon.
    • Men ging over tot excommuniceren toen iemand strafbare feiten begaan bleek te hebben. 
84 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[3]