evolueren
- evo·lu·e·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ontwikkelen’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- afgeleid van het Franse evoluer of daarvoor van het Latijnse 'evolvere' met het achtervoegsel -eren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
evolueren |
evolueerde |
geëvolueerd |
zwak -d | volledig |
evolueren
- ergatief aan een proces van geleidelijke veranderingen onderhevig zijn
- Hoe vogels precies geëvolueerd zijn wordt langzamerhand wat duidelijker, maar veel is nog steeds onbekend.
1. aan een proces van geleidelijke veranderingen onderhevig zijn
- Het woord evolueren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "evolueren" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "evolueren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be