• even·beeld
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘die sprekend lijkt op een ander’ voor het eerst aangetroffen in 1557 [1]
  • samenstelling van  even  en  beeld  [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord evenbeeld evenbeelden
verkleinwoord evenbeeldje evenbeeldjes

het evenbeeldo

  1. iets dat sprekend op iets of iemand gelijkt
    • Die man is echt het evenbeeld van je vader. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]