Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • eu·ro·munt
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord euromunt euromunten
verkleinwoord euromuntje euromuntjes

Zelfstandig naamwoord

de euromuntv / m

  1. (numismatiek) een munt ter waarde van een euro
    • Heb je nog een euromunt voor de volgende tol? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be