Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • es·ka·der
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vlootafdeling’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1631 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord eskader eskaders
verkleinwoord eskadertje eskadertjes

Zelfstandig naamwoord

het eskadero

  1. (scheepvaart), (militair) een groep oorlogsschepen die onder hetzelfde commando staat en zelfstandig kan opereren, maar te klein is om een vloot genoemd te worden
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

81 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen