Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • er·op·af
Woordherkomst en -opbouw

Voornaamwoordelijk bijwoord

eropaf

  1. actief naar iets toegaan
    • Hij trok zijn stoute schoenen aan en ging eropaf. 

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be