Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ere·plaats
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ereplaats ereplaatsen
verkleinwoord ereplaatsje ereplaatsjes

Zelfstandig naamwoord

ereplaats v/m [1]

  1. een belangrijke, voorname plaats
    • Het schilderij hing op een ereplaats in het huis. 
  2. bij de eerste drie horen bij een wedstrijd zodat je een medaille krijgt
    • Hij ging voor een ereplaats maar helaas hij werd vierde. 
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen