Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • era·di·ca·tie
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Frans [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord eradicatie
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de eradicatiev

  1. (medisch) het uitroeien van een infectieziekte; bestrijden van een epidemie
Vertalingen

Gangbaarheid

33 % van de Nederlanders;
48 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen