Nederlands

 
entreebewijs
Uitspraak
Woordafbreking
  • en·tree·be·wijs
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord entreebewijs entreebewijzen
verkleinwoord entreebewijsje entreebewijsjes

Zelfstandig naamwoord

entreebewijs o [1]

  1. iets waarmee men kan aantonen dat men het recht heeft om binnen te gaan
     Jongeren moesten bij de ingang een negatieve testuitslag, vaccinatiebewijs of herstelbewijs laten zien. Ook moesten zij hun identiteitskaart en entreebewijs ter controle overhandigen.[2]
     "Zo'n entreebewijs voor eigen land is illegaal", zegt advocaat Gerben van de Corput in De Telegraaf. "Je kunt landgenoten niet zomaar toegang tot Nederland ontzeggen door hen aan boord te weigeren. Dat staat ook nergens in de vervoersvoorwaarden."[3]
Hyponiemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Burgemeester is zich 'rot geschrokken' van 180 besmettingen discotheek Enschede” (05-07-2021), NOS
  3.   Weblink bron “Staat opnieuw gedaagd vanwege verplichte PCR-test voor reizigers” (05-01-2021), NOS