Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • en·ga·ge·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘(als artiest) verbinden aan’ voor het eerst aangetroffen in 1806 [1]
  • met het achtervoegsel -eren

Werkwoord

engageren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
engageren
engageerde
geëngageerd
zwak -d volledig
  1. contracteren, een verplichting aangaan
    • We hebben voor het muziekfestival weer goede artiesten geëngageerd 
  2. zich ~: je ergens verbonden mee voelen
    • Hij engageerde zich met het lot van straathonden. 
     De basis daarvan lag waarschijnlijk in de strijd voor het vrouwenkiesrecht, waaraan ze zich hadden geëngageerd sinds ze tieners waren.[2]

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen