effening
- ef·fe·ning
- Naamwoord van handeling van effenen met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | effening | effeningen |
verkleinwoord |
de effening v
- gelijkmaking
- Vaak kregen de al met een nummer benoemde data achteraf, als ze zich op een of andere manier onderscheiden hadden, een bijnaam. (De Breuk. De Effening. De Vuile Witregel.) [2]
- genoegdoening
- Het woord effening staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "effening" herkend door:
74 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Heijden, A.F.TH. van der"Tonio" 2011 ISBN 9789023459545 pagina 257
- ↑ Reformatorisch Dagblad 18-06-2004 Hof geeft Lucia de B. levenslang
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be