0 1 6 0
eenhonderdzestig,
op een abacus
  • een·hon·derd·zes·tig

eenhonderdzestig

  1. "160", langere vorm van honderdzestig, honderd plus zestig (soms gebruikt om verwarring met een ander honderdtal te voorkomen of in plechtige formuleringen)
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De inzameling heeft eenhonderdzestig euro en vijftig cent opgebracht. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • De hoofdprijs van de verloting valt op lot eenhonderdzestig. 

rangtelwoord

hooftelwoord samengesteld met "eenhonderdzestig" ht als linkerdeel