eenhonderdtweeëntwintig

       
0 1 2 2
eenhonderdtweeëntwintig,
op een abacus
  • een·hon·derd·tweeën·twin·tig, een·hon·derd·twee·en·twin·tig

eenhonderdtweeëntwintig

  1. "122", langere vorm van honderdtweeëntwintig, honderd plus tweeëntwintig (soms gebruikt om verwarring met een ander honderdtal te voorkomen of in plechtige formuleringen)
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De inzameling heeft eenhonderdtweeëntwintig euro en vijftig cent opgebracht. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • De hoofdprijs van de verloting valt op lot eenhonderdtweeëntwintig. 

rangtelwoord

hooftelwoord samengesteld met "eenhonderdtweeëntwintig" ht als linkerdeel