eenhonderdnegentig

       
0 1 9 0
eenhonderdnegentig,
op een abacus
  • een·hon·derd·ne·gen·tig

eenhonderdnegentig

  1. "190", langere vorm van honderdnegentig, honderd plus negentig (soms gebruikt om verwarring met een ander honderdtal te voorkomen of in plechtige formuleringen)
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De inzameling heeft eenhonderdnegentig euro en vijftig cent opgebracht. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • De hoofdprijs van de verloting valt op lot eenhonderdnegentig. 

rangtelwoord

hooftelwoord samengesteld met "eenhonderdnegentig" ht als linkerdeel