Nederlands

Uitspraak
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
echelonneren
echelonneerde
geëchelonneerd
zwak -d volledig
Woordafbreking
  • eche·lon·ne·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Frans

Werkwoord

echelonneren [1]

  1. (militair) opstellen in opeenvolgende rijen
  2. (medisch) de gezondheidszorg zo organiseren dat een patiënt behandeld wordt op een zo eenvoudig mogelijk niveau en als dat niet mogelijk is verwezen wordt naar een hoger niveau
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen