• dys·ar·trie
  • afgeleid van het Griekse 'arthron' [lid, gearticuleerde klanken] met het voorvoegsel dys- [1][2]
enkelvoud meervoud
naamwoord dysartrie -
verkleinwoord

de dysartriev

  1. (medisch) spraakstoornis die betrekking heeft op de articulatie van de gesproken taal
40 % van de Nederlanders;
44 % van de Vlamingen.[3]