Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • duw·fout
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord duwfout duwfouten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de duwfoutv / m

  1. (sport) overtreding bij een sport die bestaat uit het onreglementair duwen van een tegenstander
    • De thuisploeg pakte voor rust de voorsprong, nadat het eerder in het duel al een strafschop gemist had. Rick Battels maakte op aangeven van Christiaan Ercan de treffer. Na rust kreeg ook De Tubanters een strafschop, na een duwfout van Tim Steffens. [1] 
    • Javi Manquillo heeft aan het bekerduel tegen stadsrivaal Real Madrid een gebroken nekwervel overgehouden. De 19-jarige verdediger van Atlético Madrid kwam gisteravond pijnlijk ten val na een gevaarlijke duwfout van Cristiano Ronaldo. [2] 

Gangbaarheid

68 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen