Nederlands

 
Soldaten doen een dutje
Uitspraak
Woordafbreking
  • dut·je
enkelvoud meervoud
naamwoord
verkleinwoord dutje dutjes

Zelfstandig naamwoord

dutje o dim. tant.

  1. een korte periode van slaap
    • De oudjes deden een dutje. 
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

het dutjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord dut

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be