dupliceren
- Geluid: dupliceren (hulp, bestand)
- du·pli·ce·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
dupliceren |
dupliceerde |
gedupliceerd |
zwak -d | volledig |
dupliceren [2]
- inergatief op een repliek antwoorden, van dupliek dienen
- overgankelijk kopiëren, verdubbelen
- Het woord dupliceren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dupliceren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ dupliceren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be