duorijder
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- duo·rij·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | duorijder | duorijders |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de duorijder m
- (verkeer) passagier op een bromfiets of motor die achter de bestuurder zit
Gangbaarheid
- Het woord duorijder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.