Nederlands

 
duoblok
Uitspraak
Woordafbreking
  • duo·blok
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van blok met het voorvoegsel duo-
enkelvoud meervoud
naamwoord duoblok duoblokken
verkleinwoord duoblokje duoblokjes

Zelfstandig naamwoord

het duobloko

  1. (bouwkunde) watercloset met daaraan vastgekoppeld waterreservoir

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be