Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dump·zaak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dumpzaak dumpzaken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de dumpzaakv / m

  1. een winkel waar men overtollig legermaterieel verkoopt
    • De jongens konden gaan en staan waar ze wilden, blijkt dan. Zo kochten ze bivakmutsen in een dumpzaak, om een overval te plegen. Het kassabonnetje zit in het dossier. [1] 
    • De firma Karsten begon als dumpzaak aan huis, onder leiding van de broers Piet en Gerard Karsten. Ze verkochten alles wat los en vast zat, en langzaam rolden de twee de kampeerbranche binnen. [2] 

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
58 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Tubantia Bert Janssen 07-11-17 Is Hengeloër (30) die weggelopen jongens (12) meeneemt strafbaar?
  2. Reformatorisch Dagblad Ellen van de Beek 24-07-2012 Gemakkelijk kamperen in een oppomptent
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be