Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • duim·zui·ge·rij
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord duimzuigerij duimzuigerijen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de duimzuigerijv

  1. langdurig in de mond houden van de dikste vinger, zoals sommige kleine kinderen veel doen
      Op voorbeeld van den oudste, die naar school gaat, willen ze allemaal de duimzuigerij afleeren, en daar zitten ze, ieder met een waschhandje om de rechterhand, toegebonden om den pols.[1]
  2. (figuurlijk) gebruik van eigen bedenksels alsof het feiten zijn
     In zekere zin is journalistiek eigentijdse geschiedschrijving, maar zonder gebruikmaking van alle bronnen. Per slot van rekening kan de journalist niet dertig jaar wachten tot alle archieven open zijn. Maar de bronnen waarover hij wél beschikt of die hij heeft aangeboord, moet hij trouw volgen. Net zoals de historicus. Geen van beiden mag zich aan duimzuigerij schuldig maken.[2]
  3. (figuurlijk) verzonnen verhaal
     „De zware feiten in deze serie worden naar waarheid verteld”, zegt Ger Beukenkamp, die samen met initiator en regisseur Hans Hylkema het scenario voor de Den Uyl-serie schreef. „Als je daarmee gaat schuiven, is de rest ook niet meer geloofwaardig. Maar de scènes bij Den Uyl thuis, zeg maar zijn thuisparlement, en de gesprekken op het paleis zijn duimzuigerij”.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron Vertellen (Hans Christiaan Andersen) in: De Gemeenschap., jrg 15 nr. 4 (april 1939), De Gemeenschap, Bilthoven, p. 178
  2.   Weblink bron
    J. L. Heldring
    “Met voorstellen of met antwoorden komen” (15 mei 2008) op nrc.nl
  3.   Weblink bron
    Henk van Gelder
    “Geloven in Joop den Uyl” (8 oktober 2010) op nrc.nl