driehonderdachtentwintig

       
0 3 2 8
driehonderdachtentwintig,
op een abacus
  • drie·hon·derd·acht·en·twin·tig

driehonderdachtentwintig

  1. "328", het getal tussen driehonderdzevenentwintig en driehonderdnegenentwintig, driehonderd plus achtentwintig
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen driehonderdachtentwintig euro en zevenendertig cent. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • We logeerden vlakbij het strand in kamer driehonderdachtentwintig van het grootste hotel. 

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "driehonderdachtentwintig" ht als linkerdeel

enkelvoud meervoud
naamwoord driehonderdachtentwintig driehonderdachtentwintigs
verkleinwoord driehonderdachtentwintigje driehonderdachtentwintigjes

de driehonderdachtentwintigv / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 328 is aangeduid
    • Als jij driehonderdachtentwintig opruimt doe ik de twee kamers daarna wel, want die zijn kleiner. 

de driehonderdachtentwintigmv

  1. groep van 328 eenheden
    • Die driehonderdachtentwintig kunnen onmogelijk een complete brigade met tanks tegenhouden.