doormodderen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van doormodderen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		doormodderen			door te modderen
	toekomend		zullen doormodderen door zullen modderen			te zullen doormodderen door te zullen modderen
voltooid	tegenwoordig		hebben doorgemodderd			te hebben doorgemodderd
	toekomend		doorgemodderd zullen hebben			doorgemodderd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	doormodderend		doorgemodderd			ev. modder door	mv. verouderd moddert door	moddere door (bijzin) doormoddere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	modder door	moddert door	moddert door	moddert door	moddert door	modderen door	modderen door	modderen door
verleden (o.v.t.)	modderde door	modderde door	modderde door	modderde door	modderde door	modderden door	modderden door	modderden door
toekomend (o.t.t.t.)	zal doormodderen	zult/zal doormodderen	zult/zal doormodderen	zult doormodderen	zal doormodderen	zullen doormodderen	zullen doormodderen	zullen doormodderen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou doormodderen	zou doormodderen	zou(dt) doormodderen	zoudt doormodderen	zou doormodderen	zouden doormodderen	zouden doormodderen	zouden doormodderen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	doormodder	doormoddert	doormoddert	doormoddert	doormoddert	doormodderen	doormodderen	doormodderen
verleden (o.v.t.)	doormodderde	doormodderde	doormodderde	doormodderde	doormodderde	doormodderden	doormodderden	doormodderden
toekomend (o.t.t.t.)	zal doormodderen door zal modderen	zult/zal doormodderen door zult/zal modderen	zult/zal doormodderen door zult/zal modderen	zult doormodderen door zult modderen	zal doormodderen door zal modderen	zullen doormodderen door zullen modderen	zullen doormodderen door zullen modderen	zullen doormodderen door zullen modderen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou doormodderen door zou modderen	zou doormodderen door zou modderen	zou(dt) doormodderen door zou(dt) modderen	zoudt doormodderen door zoudt modderen	zou doormodderen door zou modderen	zouden doormodderen door zouden modderen	zouden doormodderen door zouden modderen	zouden doormodderen door zouden modderen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb doorgemodderd	hebt doorgemodderd	hebt/heeft doorgemodderd	hebt doorgemodderd	heeft doorgemodderd	hebben doorgemodderd	hebben doorgemodderd	hebben doorgemodderd
verleden (v.v.t.)	had doorgemodderd	had doorgemodderd	had doorgemodderd	hadt doorgemodderd	had doorgemodderd	hadden doorgemodderd	hadden doorgemodderd	hadden doorgemodderd
toekomend (v.t.t.t.)	zal doorgemodderd hebben	zal/zult doorgemodderd hebben	zult/zal doorgemodderd hebben	zult doorgemodderd hebben	zal doorgemodderd hebben	zullen doorgemodderd hebben	zullen doorgemodderd hebben	zullen doorgemodderd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou doorgemodderd hebben	zou doorgemodderd hebben	zou/zoudt doorgemodderd hebben	zoudt doorgemodderd hebben	zou doorgemodderd hebben	zouden doorgemodderd hebben	zouden doorgemodderd hebben	zouden doorgemodderd hebben