(klemtoonhomogram)

  • door·den·ker
enkelvoud meervoud
naamwoord doordenker doordenkers
verkleinwoord doordenkertje doordenkertjes

de dóórdenkerm

  1. verhaal, mop of raadsel waar je goed over moet nadenken
    • Wat heeft ogen aan alle kanten en kan toch niet zien? Dat is nu eens een doordenker 
  2. iemand die zich verder in onderwerpen verdiept dan anderen
    • Een oorspronkelijk denker was hij maar in geringe mate, en zeker geen doordenker, maar met bliksemende helderheid brengt hij allerlei, vaak -naar hij zich ook zelf wel volkomen bewust was- fijne opmerkingen op veelal scherp treffende wijze onder woorden. [3]

de doordénkerm

  1. iemand die een kwestie helemaal doorgrondt
    • Of een romanfiguur als doordenker van ideeën en observator van eigen karakterontwikkeling nu nieuw was of niet, in elk geval overheerste Anton Homan als probleemsjouwer de roman zozeer, dat er van een uiterlijke spanningsboog in het verhaal nauwelijks meer sprake kon zijn. [4]