(klemtoonhomogram)
dóórdenken

doordénken

  • door·den·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doordenken
dacht door
doorgedacht
zwak -cht volledig [dóórdenken]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doordenken
doordacht
doordacht
zwak -cht volledig [doordénken]

dóórdenken

  1. ergens over blijven denken, ergens aan blijven denken.
    • Hij bleef maar doordenken over de vraag of hij wel juist gehandeld had. 

doordénken

  1. serieus en goed nadenken over een kwestie.
    • Het plan dat de recessie moest stoppen was goed doordacht. 
     Hoewel het tijdsbestek waarin ze de knoop had doorgehakt vrij kort was, ging het om een doordacht besluit.[1]