• dood·zon·de
enkelvoud meervoud
naamwoord doodzonde doodzondes
doodzonden
verkleinwoord

de doodzondev / m

  1. (religie) (rooms-katholiek) bewuste overtreding van de voornaamste door God gestelde regels
    • Door het doen van een doodzonde verliest de mens de heiligmakende genade, de gemeenschap met God, en kan derhalve niet de hemel binnengaan. 
     Eind december stond op deze plaats een stukje over de geschiedenis van het woord godverdomme. Tot grofweg 1900 dacht men dat het uitspreken van die vloek een doodzonde was, want daarmee verdoemde je God.[1]
  2. (figuurlijk) zeer ernstige, onvergeeflijke fout
    • Liegen in de volksvertegenwoordiging is een politieke doodzonde voor een minister. 
     Liegen tegen de rechter is voor een officier van justitie een rechtsstatelijke doodzonde waarop altijd een gepaste reactie nodig is.[2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen doodzonde
verbogen (alleen
predicaat)

doodzonde

  1. heel erg jammer, uiterst betreurenswaardig
     Sommige interviews zijn uniek, al was het maar omdat Van Collem, voor wie vele deuren opengingen, nog exclusief kon spreken met acteurs of makers. Het is filmerfgoed dat het verdient om eens goed in kaart te worden gebracht en schreeuwt om hergebruik. Van Collem is vergeten, en dat is doodzonde.[3]
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]
  1.   Weblink bron
    Ewoud Sanders
    “Het GVD-woord” (10 september 1998) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    Peter van Koppen
    “Doodzonde van officier móét gevolgen hebben” (13 april 2018) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    André Waardenburg
    “Filmexpert Simon van Collem is vergeten, en dat is doodzonde” (7 mei 2019) op nrc.nl  
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be