Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dood·wa·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord doodwater -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het doodwatero

  1. (scheepvaart) bepaalde soort kustwater waarin een klein schip moeilijk vooruitkomt en lastig te besturen is, doordat er een dunne laag zoetwater op het door zout iets zwaardere zeewater ligt en het bootje een golfbeweging in die laag veroorzaakt
    • En van nog veel meer hebben zij geleerd. Van snelle, heen en weer gaande, plaatselijke getijstromen Van het „doodwater", waarin — vooral langs de Scandinavische kust, daar waar in en voor de fjorden zoet of brak water op zouter zeewater ligt — een klein vaartuig kan geraken en dan plotseling maar moeilijk vooruit kan komen. [2]
  2. (scheepvaart) water achter een varend schip
  3. door opkomende vloed stilstaand water in een rivier
    • Maar op het hoogste punt door den vloed bereikt, heerscht by ieder getij eene periode van „doodwater", tijdens hetwelk het door den vloed opgestuurde ijs, en de schotsen die door de rivieren worden medegevoerd elkaar ontmoeten, aan elkaar vastvriezen, en aldus een ijsbank vormen, die gedurig dikker, breeder en hooger wordt. [3]
  4. (figuurlijk) periode van stilstand
  5. binnenwater waarin het leven door vervuiling of gebrek aan zuurstof sterft
    • Tussen de weg en de tuin van het huis van wethouder Haaksma ligt een brede sloot. Het is doodwater. Een hele straat loost hier op. (…) Het is een stinksloot zoals alle andere sloten, de open riolen, van Anjum. Haaksma: "Toen ik jong was was dit viswater." [4]
Synoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1] in doodwater raken
    periode waarin iemand in het leven niet vooruitkomt

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen