domen
- do·men
- ww: van Middelnederlands domen; afgeleid van doom met het achtervoegsel -en [1][2][3]
- zn: doom met de uitgang -en [4]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
domen |
doomde |
gedoomd |
zwak -d | volledig |
domen
- inergatief opstijgende nevel of damp vertonen
- Toe, zere baas kom mij helpen, 'k ben al in volle zweet, zie een keer hoe dat ik sta te domen! [5]
- Het woord domen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "domen" herkend door:
20 % | van de Nederlanders; |
32 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Middelnederlandsch Woordenboek
- ↑ domen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Cafmeyer, M."Het haras Verstraete te Sint-Kruis. Kweekmerries en kachtels" in: Biekorf. jrg. 67 nr. 9/10 (september/oktober 1966) E. Vercruysse en Zoon, St.-Andries; p. 280; geraadpleegd 2018-03-23
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be