Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dok·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dokker -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de dokkerm

  1. zware, klotsende schoen [2]
Verwante begrippen

Werkwoord

vervoeging van
dokkeren

dokker

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dokkeren
    • Ik dokker. 
  2. gebiedende wijs van dokkeren
    • Dokker! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dokkeren
    • Dokker je? 

Gangbaarheid

Verwijzingen