doffig
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- dof·fig
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | doffig | doffiger | doffigst |
verbogen | doffige | doffigere | doffigste |
partitief | doffigs | doffigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
doffig
- niet fel of glimmend
- En in den mast en aan den boeg
daar twinkelde 'n doffig lichtje
als 'n traan in moederoud gezichtje
dat jaren leed en 't nimmer kloeg.[1]
- En in den mast en aan den boeg
Gangbaarheid
- Het woord 'doffig' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "doffig" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
73 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ (1919)–S. Bonn Zangen van hoop
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be