• dlou·hý
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *dьlgъ

dlouhý

  1. lang; een grote lengte hebbend
    «Mám tu jeden dlouhý kabel.»
    Ik heb hier een lange kabel.
  2. lang; een bepaalde / gegeven lengte hebbend
    «Je dlouhý dva metry.»
    Het is twee meter lang.
  3. lang; een lengte durend
    «Byla to dlouhá pauza.»
    Dat was een lange pause.


  1. krátký
  2. -
  3. chvilkový, krátký, stručný