diluviaal
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- di·lu·vi·aal
Woordherkomst en -opbouw
- uit het Latijn [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | diluviaal | diluvialer | diluviaalst |
verbogen | diluviale | diluvialere | diluviaalste |
partitief | diluviaals | diluvialers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
diluviaal
- betrekking hebbend op de vermeende periode van de zondvloed
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord diluviaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "diluviaal" herkend door:
37 % | van de Nederlanders; |
42 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ diluviaal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be