dieken
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- die·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
dieken |
diekte |
gediekt |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
dieken
- overgankelijk graven, opgraven
- Maar om, zoals Baas Willy wilde, een tweemaal groter erf te kopen, was je graf fo jezelf dieken! Want je betaalde veel meer af aan schuldlast en aan rente, misschien twee keer zo lang als nu. [2]
- De pikhaks lag een beetje daar, werktuig. Je kon een échte schoorsteen zo, in een haverklap mee om slaan. 't Had twee kanten. Eentje pikte, een scherpe punt, om gaten in stenen te slaan. Andere kant gaf assistentie. Plat en breed. Om steen te lichten. Om een steen uit bijvoorbeeld een schoorsteen te dieken. Uitgraven dus. [3]
- ergatief (figuurlijk) op onderzoek uitgaan, iets uitzoeken
- Wonnie is Wonnie! Probeer niet in haar menselijke achtergrond te dieken, want die heeft ze niet. Ze is zó uit een wolk in de Surinamerivier gevallen, uit een dónderwolk als je dat liever hebt, en door een brutale blaka-tara op de kant gehaald. [4]
- Zitten zat hij daar, toen hij tussen 't eten door zijn mond opende met: "Raai wat is gebeurd met me vandaag vandaag!" Ze wist niet. Had niet veel zin in raden, dieken eigenlijk, in al zijn dagelijkse doen. [5]
- ergatief (figuurlijk) je inlaten met dingen die je niet aangaan
- "Jullie hebben me eeuwenlang uitgebuit," hoorde ik een creoolse man in de metro roepen toen de omstanders afkeurend naar hem keken terwijl hij zijn heroïne gebruikte, "eerst hebben jullie mijn volk kapot gemaakt en nu dieken jullie weer in mijn leven." [6]
- overgankelijk (figuurlijk) neuken
- Wippen, met elkaar naar bed gaan of neuken. De urban jongere van nu doet er niet aan. Die heeft het over "dieken", seksen of: ballen. [7]
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord dieken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dieken" herkend door:
20 % | van de Nederlanders; |
8 % | van de Vlamingen.[8] |
Verwijzingen
- ↑ dieken op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Cairo, E,Djari/Erven. 2e druk (1978) In de Knipscheer, Haarlem; ISBN 90 6265 011 2; p. 48; geraadpleegd 2019-01-07
- ↑ Cairo, E,Djari/Erven. 2e druk (1978) In de Knipscheer, Haarlem; ISBN 90 6265 011 2; p. 197; geraadpleegd 2019-01-07
- ↑ Teylingen, H. van"Ermeline" in: De Tweede Ronde. jrg. 16 nr. 4 (winter 1995) G.A. van Oorschot, Amsterdam; p. 32; geraadpleegd 2019-01-07
- ↑ Cairo, E,Djari/Erven. 2e druk (1978) In de Knipscheer, Haarlem; ISBN 90 6265 011 2; p. 66; geraadpleegd 2019-01-07
- ↑ Ramdas, A.De papegaai, de stier en de klimmende bougainvillea. 5e druk (2000) De Bezige Bij, Amsterdam; ISBN 90 234 3282 7; p. 19; geraadpleegd 2019-01-07
- ↑ Trouw 2006-05-11 om 00:00 door Daniëlle Linders ’Ik zeg altijd ballen of dieken. Maar vrijen? Dat deed je oma’; geraadpleegd 2023-12-07
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Achterhoeks
Zelfstandig naamwoord
dieken
- meervoud van diek
Nedersaksisch
Zelfstandig naamwoord
dieken
- meervoud van diek