Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • des·poot
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘alleenheerser’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord despoot despoten
verkleinwoord despootje despootjes

Zelfstandig naamwoord

de despootm

  1. (politiek) onderdrukkend alleenheerser
    • Hoe kun je democratisch besturen als je voorstellen en ideeën alleen door een despoot zouden kunnen worden uitgevoerd?[3] 
  2. heerszuchtig persoon of instituut
    • Niemand weet wie de ‘financiële markt’ is, maar één ding is zeker. Het is de hoofdrolspeler, de boeman van de eurocrisis. Als een onzichtbare despoot regeert de markt per rentedecreet, stuurt hele regeringen weg, dwingt tot belastingverhogingen, loonmatigingen en bezuinigingen. De dag na de Spaanse verkiezingen is er maar één oordeel dat echt telt, de markt. Die hield zijn duim naar beneden. Onverbiddelijk.[4] 
     Tegen de tijd dat ik hem ontmoette, was hij een despoot die met ijzeren vuist regeerde en geen enkele ongehoorzaamheid van zijn minderen duldde.[5]
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen